WAAR IS DE GRUWEL GEBLEVEN?
Over het belang van correcte (her)vertelling
Sprookjes zijn van oorsprong de meest gruwelijke verhalen over goed en kwaad. Maar alle gruwel is langzaam uit de sprookjes verdwenen. Een tendens die recht ingaat tegen het gegeven dat in de media grofheid en gruwel ongefilterd hun weg vinden. Misschien moesten we de sprookjes ook weer eens herijken. Zodat ze hun functie behouden en opnieuw een afspiegeling zijn van de heersende mentaliteit.
Het verhaal van Roodkapje ken je, durf ik te stellen. Het is niet voor niets het meest populaire westerse sprookje. Je weet dat de wolf, als hij Roodkapje heeft gesproken in het bos, vooruitsnelt en grootmoeder opeet. Maar weet je ook dat hij wat repen vlees van grootmoeder bewaart op een schoteltje? En dat hij haar bloed opvangt in een fles? Roodkapje krijgt dat te eten en te drinken als zij bij grootmoeders huisje is aangekomen. Daarna gaat Roodkapje bij de wolf liggen, die haar eerst ‘pakt’ voor hij haar verslindt. Einde oerverhaal. Niks jager en redding en afstraffing van het kwaad.
Beschaafd aftreksel
Het verhaal is op deze manier oneindig vaak naverteld, voordat het werd opgetekend door Charles Perrault in 1697. Ook Perrault’s versie waarschuwt jonge dames voor wolven die meisjes het bed in praten en hun reputatie ruïneren. Maar het kannibalisme is dan al verdwenen. De gebroeders Grimm bewerkten het verhaal anderhalve eeuw later voor hun collectie Kinder- und Hausmärchen. Een van de meest opvallende wijzigingen is de redding van Roodkapje door de jager en de nadruk op het belang van gehoorzaamheid. Dat paste bij het Victoriaanse beeld van het kind. Roodkapje werd een beschaafd aftreksel van de oerversie.
In hervertellingen erna worden de details nog minder gruwelijk. Na de Tweede Wereldoorlog wordt Roodkapje bovendien steeds onafhankelijker. En dat er versies verschijnen vanuit het perspectief van de wolf, past ook helemaal in de tijdgeest. De wolf kwam vast niet uit een warm gezin. Op de site van de Efteling heet de wolf dan ook niet meer boze wolf en verdrinkt hij niet in de put, nadat de jager zijn buik gevuld heeft met stenen. In plaats daarvan strompelt hij met maagpijn het bos in. Hij heeft zelfs spijt: ‘Nooit meer eet ik mensen op, daar kun je van op aan.’
Met andere woorden: het verhaal evolueert steeds verder van de oerversie af. Dat komt omdat hervertellers hun versie bij voorkeur baseren op verhaal in ‘temporele nabijheid’, zoals Folgert Karsdorp en Antal van den Bosch stellen in ‘The structure and evolution of story networks’. De hervertellers passen de nieuwe versie bovendien aan aan de heersende culturele traditie. De verhalen zijn daarmee een spiegel van een veranderende mentaliteit.
Te weinig weet van kwaad
In onze tijd is kwaad dus langzaam geen kwaad meer. Of in ieder geval niet meer zo heel kwaad. Hoe kan dat in een tijd waarin de media bol staan van boosheid en het kwaad alomtegenwoordig lijkt? Waarom vertellen we zulke slappe sprookjes aan onze kinderen? Is dat niet hypocriet? Zadelen we onze kinderen op met te weinig weet van kwaad, waardoor wij ze onweerbaar afleveren aan de wereld?
De heersende mentaliteit beïnvloedt de manier waarop we verhalen vertellen. Maar omgekeerd ook. Natuurlijk is het mooi dat we uitgaan van het goede in ieder levend wezen, maar daarmee bannen we het kwaad nog niet uit. We moeten vooral het kwade van het goede blijven scheiden. Het is de taak van de verhalenverteller om helder te maken wie wat is.
Ik pleit dan ook voor meer gruwel. Het leven is een sprookje. Laten we dat vooral goed vertellen.